De Ritmische gymnastiek kenmerkt zich door de combinatie van lichaamstechnieken en tuigtechnieken en wordt geturnd op muziek. Ritmische Gymnastiek wordt in competitie enkel door meisjes beoefend. De lichaamstechnieken omvatten sprongen, evenwichtselementen, draaien (of pivots) en lenigheidselementen. De basis hiervan komt uit het klassieke ballet. Lenigheid, sprongkracht, snelkracht, tuigbehendigheid en expressie zijn de belangrijkste vaardigheden. In de Ritmische Gymnastiek wordt gewerkt met vijf verschillende tuigen waarvan er elk jaar 4 in competitie geturnd worden: touw, hoepel, bal, knotsen en lint.
Voor de individuele wedstrijd werkt de gymnast met vier van de vijf tuigen.
Aan een groepsoefening kunnen vijf gymnasten deelnemen, die telkens twee oefeningen moeten aanleren en uitvoeren. In de ene oefening werken ze alle vijf met hetzelfde tuig, in de andere oefening werken twee meisjes met één tuig en drie meisjes met een ander tuig. De keuze van de tuigen wisselt om de twee jaar en wordt bepaald na elke Olympische Spelen.
_________________________________________________________________________________________________________
TOUW
Het touw is van hennep of van een synthetisch materiaal vervaardigd en voelt licht en soepel aan. De lengte van het touw wordt aangepast aan de lichaamslengte van de gymnast.
Doorslagen, werpen en vangen, en het lossen en weer opvangen van een uiteinde zijn de typische technische tuigbewegingen voor het touw. Verdere manipulaties zijn het zwaaien, het kreitsen, achtbewegingen en golfbewegingen (slangen en spiralen). De vorm of de tekening van het touw moet gedurende heel de oefening duidelijk herkenbaar zijn en mag niet vervormd worden. Daarom moet de gymnast heel behendig zijn en over een goede coördinatie beschikken.
_________________________________________________________________________________________________________
HOEPEL
De hoepel, die minstens 300 gram moet wegen, is van hout of niet-hervormbare plastic en heeft een binnendiameter van 80 tot 90 cm. De typische tuigtechnieken van de hoepel zijn het rollen over de grond of over het lichaam, het om kreitsen van een hand of van een ander lichaamsdeel, het werpen en vangen, en de passages door of over de hoepel. Verdere manipulaties zijn het zwaaien, het kreitsen en de achtbewegingen. Tijdens een hoepeloefening moet men een variatie zien bij het hanteren van het tuig op verschillende hoogtes, in verschillende vlakken en richtingen. Omdat de hoepel een groot tuig is moet men de techniek goed beheersen zodat hij niet uit zijn vlak gaat.
_________________________________________________________________________________________________________
BAL
De bal is vervaardigd van rubber of van synthetisch materiaal, heeft een diameter van 18-20 cm en weegt met haar 400 gram meer dan we denken. De baltechnieken worden vooral gecombineerd met lenigheidselementen en rompbewegingen. De belangrijkste technieken met de bal zijn het botsen, het werpen en vangen, en het rollen over de grond of over het lichaam. Traditioneel wordt de bal als een elegant en “poëtisch” tuig beschouwd. Ze moet gedurende heel de oefening ontspannen in de hand worden gehouden zonder klemming tegen de pols, noch genepen of gegrepen worden tussen de vingers.
_________________________________________________________________________________________________________
KNOTSEN
De knotsen, die van hout of synthetisch materiaal vervaardigd zijn en waarmee we per paar werken, meten 40 a 50 cm en wegen minstens 150 gram per stuk. In een knotsoefening zal overwegend met evenwichtselementen worden gecombineerd, terwijl de typische knotselementen bestaan uit molentjes, kreitsen, werpen en vangen, en de tik-elementen. Wie een beetje handig is, kan met de knotsen tal van speelse trucjes ofwel gelijkmatig zoals de wijzers van een horloge ofwel alternerend uitvoeren. Werken op verschillende ritmes vergt een sterke psychomotorische coördinatie. Wie echter tweehandig is, heeft met dit tuig een voorsprong op zijn concurrenten.
_________________________________________________________________________________________________________
LINT
Het lint is van satijn of van een niet gesteven afgeleide ervan, heeft een minimale lengte van 6 meter , (junioren en jonger mogen 5 m gebruiken)en een breedte van 4-6 cm en weegt niet meer als 35 gram. Het stokje is niet dikker dan 1 cm, heeft een lengte van 50-60 cm en bestaat meestal uit hout, bamboe, plastic of glasvezel. De belangrijkste tuigtechnieken van het lint zijn de slangen en spiralen, het werpen en vangen, en het lossen en terug opvangen. De tekeningen met het lint moeten duidelijk, groot, vloeiend en sierlijk worden uitgevoerd. Bij het werpen moet lint volledig van de grond komen. Een goed uitgevoerde lintoefening is strelend voor het oog en bijgevolg het meest geliefde tuig bij het publiek. Bij een minder goede beheersing van de techniek is knoopvorming een vervelend kwaad, wat het werken met lint vaak minder geliefd maakt bij de gymnasten.
_________________________________________________________________________________________________________
GROEPSOEFENING
Een groepsoefening bestaat uit minimum 3 en maximum 6 gymnasten uit dezelfde leeftijdscategorie. Afhankelijk van de leeftijd van de gymnasten gaat het om een oefening zonder tuig of met tuig. Wanneer de gymnasten een tuig doen hebben ze 2 mogelijkheden. Ofwel doen alle gymnasten hetzelfde tuig, ofwel doen 2 à 3 gymnasten een ander tuig dan de rest van de gymnasten. Zo kunnen de gymnasten bijvoorbeeld een oefening maken met zowel lint als bal. Een groepsoefening is een goede leerschool voor jonge gymnasten. Ze leren samen werken met andere gymnasten en op wedstrijden staan ze er niet alleen voor. Dit motiveert om de sport langer te blijven doen.